Loonsanctie terecht opgelegd

Werkgevers zijn wettelijk verplicht om het loon van een zieke werknemer door te betalen. Die verplichting duurt in beginsel maximaal twee jaar, maar kan met een jaar worden verlengd wanneer de werkgever onvoldoende heeft gedaan aan de re-integratie in het arbeidsproces van de werknemer. De verantwoordelijkheid voor de re-integratie van de werknemer ligt bij de werkgever. Het UWV beoordeelt het re-integratietraject en bepaalt aan de hand daarvan of de loondoorbetalingsverplichting verlengd wordt. De werkgever zal zijn inspanningen in het re-integratietraject baseren op adviezen van de door hem ingeschakelde bedrijfsarts. Daar zit een risico voor de werkgever, want de werkgever wordt verantwoordelijk gehouden voor de kwaliteit van de adviezen van de door hem ingeschakelde deskundigen. Dat is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter op dit terrein.

In lijn met die vaste jurisprudentie heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat aan een werkgever terecht een loonsanctie was opgelegd. De werkgever had niets aan de re-integratie van een zieke werknemer gedaan omdat de werknemer onbehandelbare psychische klachten had. Op basis van rapporten van deskundigen adviseerde de bedrijfsarts de werkgever om niets te doen. Volgens de arbeidskundige en de verzekeringsarts van het UWV volgt uit het gebrek aan behandelmogelijkheden niet dat de werknemer niet in staat was om te werken aan zijn re-integratie. Door af te gaan op onjuiste adviezen van de bedrijfsarts over het gebrek aan re-integratiemogelijkheden van de werknemer liep de werkgever het risico om een loonsanctie opgelegd te krijgen.